2 Koningen 4:42-44 en Efeziërs 4:1-6 en Johannes 6:1-15
Brood is zo oud als de mens zelf. In de Bijbel wordt meer dan 250 keer over brood gesproken. Wat moeten we ons voorstellen als er in de Bijbel het woord ‘brood’ wordt genoemd? De eerste keer dat over brood gesproken wordt is eigenlijk in een vloek: ‘In het zweet Uws aanschijns zult gij brood verdienen’, nadat de mens in zonde gevallen en uit het Paradijs was verdreven.
Al vanaf de vroegste tijden bakte de mens al brood, maar geen enkele bakker zou vandaag dat soort brood aan z’n klanten kwijtraken. De graankorrels werden tussen stenen verbrijzeld en nog later werden daarvoor draaiende systemen gemaakt: ‘molens’. Het draaien van die molens was een zwaar karwei en was dan ook het werk van slaven en gevangenen. Malen was een minderwaardig, zelfs mensonterend werk. In Jesaja 47:2 vinden we dit nog eens extra onderstreept. Als Jesaja profeteert over de ondergang van de Babyloniërs: ‘Daal af en zit in het stof, dochter van Babel, zit op de aarde, neem de molen en maal meel!’
In de dagen van Abraham was slechts ongezuurd brood bekend. Pas een vierhonderd jaar later, ten tijde van Mozes, schijnt men in Egypte kennis gemaakt te hebben met zuurdeeg, of zuurdesem, gist: een stukje deeg dat gedurende enkele dagen was bewaard, bevatte gistingsorganismen en was in staat om het nieuwe deeg waarin het werd verwerkt geheel te doorzuren en luchtig te maken. Gedurende de laatste maaltijd in de nacht, voorafgaande aan de ochtend van de uitleiding en der bevrijding van het harde Egyptische slavenjuk, mochten de Israëlieten alleen ongezuurd brood eten. Het volk moest snel reisvaardig zijn, dus was er geen tijd om het deeg te laten rijzen.
Er zijn ook een paar profeten in wier leven het brood een bijzondere rol speelde. Zoals Elisa in 2 Koningen 4:42-44 verteld dat met twintig gerstebroden en een handvol koren honderd mannen werden gevoed, een duidelijk voorteken van de Gróte Profeet Jezus Christus Die een nog veel groter broodwonder verrichtte. Tot tweemaal toe zelfs! In Matteüs 14 wordt ons verhaald hoe Hij van vijf broden en twee vissen niet minder dan vijfduizend mannen met vrouwen en kinderen laat eten en dat men nog twaalf volle korven overhoudt. Even later in hoofdstuk 15 vindt de tweede vermenigvuldiging der broden plaats: nu zijn het zeven broden en weinige visjes die uitgedeeld worden door de leerlingen ‘en zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op het overschot der brokken, zeven volle manden. En die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen’. Wat een onvoorstelbaar wonder!
Zo onderstreept Jezus dat Hij inderdaad het Brood Gods is dat uit de hemel nederdaalt en ‘dat de wereld het leven geeft’. ‘Ik ben dat levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is; zo iemand van dit brood eet, die zal in eeuwigheid leven’ niet zoals in de woestijn waar de vaders zijn gestorven, ook nadat zij het manna hadden gegeten. Hier betoont Christus zeggenschap ook over ons dagelijks voedsel, over het leven-van-alle-dag! De evangelist Matteüs schreef; ‘Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het Paasmaal te eten?’ Dan stelt Jezus het Heilig Avondmaal in en zo verhaalt ons de evangelist verder dat Hij ’het brood nam en het gezegend hebbende, brak Hij het en gaf het zijn leerlingen en zei: ‘Neemt, eet, dat is Mijn lichaam’.
Voor hongerige mensen moeten de lezingen van vanmorgen klinken als een onrealistisch sprookje. Is de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging dan niet meer dan een ordinair sprookje? Ik denk dat de vier evangelisten ons toch iets anders willen zeggen. Zij vinden de gebeurtenis zo belangrijk dat we het verhaal tegen komen in alle vier de evangelies. En het gaat hierbij niet om een sprookje, maar het verhaal gaat vooral over Jezus die net uit de woestijn komt waar Hij 40 dagen en nachten heeft gevast, en waar Hij door de duivel is bekoord. “Als je de Zoon van God bent, verander deze stenen dan in brood!” En Jezus antwoordt dan: “Een mens leeft niet van brood alleen maar van elk woord dat voortkomt uit de mond van God.’ Jezus wil geen stuntman zijn die uit niets brood tevoorschijn tovert. Hij wil horen bij diegenen die dagelijks zweten en zwoegen voor hun brood.
Hij neemt 5 broden en 2 vissen, slaat zijn ogen ten hemel en breekt het voor hen die honger hebben. Alsof Hij wil zeggen: Ik wil helemaal bij jullie zijn… niet als voedsel dat vergaat, maar als brood voor ’t eeuwige leven… en als je dat begrijpt, begint vanzelf het wonder van breken en delen wel. Pas als je durft delen met elkaar – in Gods naam – is Gods spel met de mensen mogelijk. Bovendien zegt Jezus iets heel belangrijks tegen zijn leerlingen: ‘Geven jullie ze maar te eten!” Het is alsof Hij het heeft tegen ons: honger in Afrika? In Madagaskar? Begin maar te delen! Dan is er voldoende voor Iedereen!
Hoe kom je aan zoveel brood? Andere vraag: hoe gaan wij om met onze welvaart? Op een zuinige, natellende manier? Houden we zoveel mogelijk in reserve? Een appeltje voor de dorst? Als je zo denkt, dan kun je het wonder wel vergeten. Dan lukt dat delen nooit! Maar je kunt ook als Jezus doen: “begin maar te breken en te delen! Dan zien we wel hoever we komen!”
Pater Jan Haen C.Ss.R. en Pater Ambro Bakker s.m.a.