5e zondag van de Veertigdagentijd – B 21 maart 2021. Muiden.

Jeremia 31:31-34 en Hebreeën .5:7-9 en Johannes 12:20-33

Als je de Johannestekst van van­daag leest is het duidelijk dat het gaat over een keerpunt in het leven van Jezus. Hij zegt het nu zelf met evenveel woorden: ‘Nu is het uur aangebroken, het is zover’. Het is alsof alles heeft staan wachten op dit ogenblik. Jezus gaat richting zijn levenseinde. Hoe stond Jezus daar tegenover? We moeten niet te ge­makkelijk denken dat Hij dat zomaar aanvaardde. Het evangelie schetst een scene die zich een paar dagen voor Goede Vrijdag afspeelt. Steeds duidelijker is bij Hem het besef gegroeid, dat Hij gearresteerd zal worden en vermoord. Heel menselijk roept dat angst bij Hem op. ‘Mijn ziel is ontroerd’, zegt Hij. Eigenlijk is dat te mooi vertaald. In de oorspronkelijke tekst staat een woord dat betekent dat Hij in verwarring is geraakt, innerlijk geschokt, verbijsterd.

In de tweede lezing drukt de brief aan de Hebreeën het directer uit: ‘Christus heeft onder luid geroep gebeden gesmeekt en geweend.’ Met andere woorden Hij heeft gehuild en ge­schreeuwd. (Hebreeën 5:7). De houding van Jezus tegenover de dood is niet stoïcijns onbe­wogen, oosters gevoelig, maar zijn naderende einde raakt Hem tot in het merg van zijn lichaam. In de ontreddering van het moment vindt Jezus toch de basis van zijn leven: vertrouwen in God, zijn Vader, die ook in dit moeilijk uur zijn Zoon nabij zal blijven. Maar ook Jezus blijft worstelen: ‘Vader, indien dat mogelijk is, laat deze lijdensbeker aan mij voorbijgaan’. Maar voegt hij er direct aan toe: ‘Vader, niet mijn wil, maar de uwe moet geschieden’ (Matteüs 26:39)

Maar het is nog geen Pasen, we zitten nog midden in het stervenproces. Het evangelie heeft het vanmorgen over de stervende graankorrel die eerst de donkere aarde in moet voordat hij tot leven kan komen. Weggestopt in de zwarte aarde, weggedreven als as op de vleugels van de wind, maar daarna gebeurt het wonder: Vrouwen komen als eersten dat op het spoor. ‘Hij is niet hier, Hij is verrezen!’ Maar zover zijn we nog niet. ‘Opstaan uit de dood’? Vooral als het je vak is om mensen te begeleiden tot over de grenzen van de dood heen, moet je er voortdurend op bedacht zijn dat de verrijzeniswoorden niet al te gemakkelijk van je lippen glijden. Natuurlijk kunnen we over de dood praten op een kameraadschappelijke manier.. Maar op Golgotha wil dat niet meer:

Laten we eerlijk zijn en reëel: God is bij de dood van elk mens zo verschrikkelijk verbor­gen. En waar was de Vader bij het sterven van zijn Zoon, die op het kruis vertwij­feld uitriep: ‘God, mijn Vader, waarom laat U Mij zo alleen?’ We kunnen met z’n allen de zee inspringen, maar om bij God te komen, móeten we langs het kruis. We komen er niet zonder kleerscheuren af. We verliezen onze liefste mensen in het graf van de dood, of worden weggeblazen op de vleugels van de wind. Zelfs de dood krijgt je niet voor niets, want dat kost je je leven. Maar Jezus is de dood niet uit de weg gegaan. Juist omdat Hij hartstochtelijk van het leven hield, stevende Hij recht op de dood af.

Diep bewogen stond Hij bij het graf van zijn vriend Lazarus. Huilend stond Hij op de heuvel, toen Hij nadacht waar de toekomst van Jeruzalem op uit zal lopen. Niemand zal weten wat er aan ontroering door zijn hart is gegaan, toen Hij het handje van het doch­tertje van Jaïrus in zijn grote mensenhanden nam. En wat is het handje koud en kil, ook al zeggen de mensen: ‘wat ligt dat kind er mooi bij’. Jezus zag door de vitrages van dat medelijden heen. Hij zag dat de dood ook aanwezig was in de levenden, die om de dood heen stonden. Jezus wilde geen camouflage als de tornado van de dood door een mensen leven heentrekt. Golgotha confronteert ons met onze eigen dood. Zelf worden wij lijken, ieder van ons. Wij moeten weten dat, wanneer ons eigen uur aanbreekt, dat het kruis van Jezus dan onze enige redding is.

Het is in deze, soms gladde wereld, dat ons die stille weg van de graankorrel wordt voor­gehouden als een model van gelukkig makend leven, waarin ons het kruis wordt ge­toond als een niet te omzeilen werkelijkheid in het menselijk bestaan. Het kruis met daarbij het voorbeeld van een jong en goddelijk mens die niet in een boog om het kruis is heengelopen, maar dat kruis met een bloedend lijf zelf heeft gedragen. En we mogen res­pect hebben voor al diegenen die dat kruis in onze wereld nog altijd met Hem mee­dragen. Want daartoe roept Jezus ons op: ervoor te zorgen dat wij de moed hebben het kruis van zoveel mensen in deze wereld ook een beetje mee te dragen. Dat is het immers wat Jezus bedoelt met: ‘Wie zijn leven bemint verliest het, maar wie zijn eigen leven in deze wereld betrekkelijk stelt, zal het ten eeuwige leven bewaren’. (Johannes 12:24-26)

Het is zover, het Licht gaat onder de korenmaat uit! De uitdrukking het uur heeft iets dreigends, maar ook iets triomfantelijks. Jezus wijst naar de weg die Hij moet gaan. Het is voor Hem de enig begaanbare weg. Het is de weg van de liefde, die voert naar elkaar en in elkaar naar God. Als Jezus zelf door die strijd is heengegaan, komt Hij met een paar levenswijsheden waar je koud van wordt. Hij wijst dan op de lichtplekken in volmaakte duisternis. Hij zegt: ‘Als de graankorrel niet sterft, brengt hij geen vruchten voort.’ En het evangelie eindigt vandaag met een hoopvolle belofte: ‘Toen kwam er een stem uit de hemel die zei: Ik heb mijn Zoon verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken’ (Johannes 12:28)

Pater Jan Haen C.Ss.R. en Pater Ambro Bakker S.M.A.